Gebiedstellingen

Gebiedstellingen

Op deze pagina staan resultaten van recente vogeltellingen van broedvogels en niet-broedvogels. 

Slaapplaatstelling Ryptsjerksterpolder 6 januari 2020

 

kolgans 7900
brandgans 1100
grauwe gans 240
nijlgans 2
Canadese gans 9
kleine zwaan 5
wilde zwaan 11
knobbelzwaan 26
kievit 5000
grote zilverreiger 131
meeuw spec. (overgrote deel kokmeeuw, stormmeeuw) 6000
eend spec. (overgrote deel smient) 2000

Water- en roofvogelvogeltelling Ryptsjerksterpolder  18 januari 2020

kolgans 30  
brandgans 410  
grauwe gans 380  
nijlgans 3  
wilde eend 49  
slobeend 72  
krakeend 4  
pijlstaart 3  
smient 2590  
kuifeend 8  
nonnetje 4  
bergeend 27  
knobbelzwaan 8  
kleine zwaan 2  
grote zilverreiger 4  
kokmeeuw 1  
stormmeeuw 40  
buizerd 5  
torenvalk 2  
blauwe kiekendief 1  
sperwer 1  

Natura 2000

Bescherming – Vogelrichtlijn en Natura 2000

In 2010 is het Groote Wielen-gebied aangewezen als Natura 2000-gebied, conform de Natuurbeschermingswet (1998). Hiermee heeft het Groote Wielengebied een belangrijke Europese bescherming gekregen. Onder de bescherming als Natura 2000 gebied vallen ook de al eerder toegekende bescherming van vogels onder de Europese Vogelrichtlijn (2000) en de Habitat-richtlijn (2004) voor de bescherming van leefgebieden en karakteristieke soorten (niet-vogels). In en rondom het Groote Wielengebied mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die duidelijk afbreuk doen aan de vogelpopulaties waarvoor het gebied de beschermingsfunctie heeft.

slaapplaatsen Ryptsjersterpolder

Kwalificerende en begrenzende soorten

De aanwijzing van het Groote Wielengebied onder de Europese Vogelrichtlijn is in 2000 tot stand gekomen op basis van de kwalificerende soorten Kolgans, Brandgans en Smient (alle niet-broedvogel) en begrenzende soorten: Porseleinhoen, Kemphaan en Rietzanger (broedvogel) en Kemphaan en Grutto (niet-broedvogel).
Voor niet-broedvogels (watervogels) is een soort ‘kwalificerend’ voor een gebied als het gemiddeld jaarmaximum over tenminste drie jaar gelijk of hoger is dan 1% van de NW-Europese trekpopulatie van de soort. Een soort is ‘begrenzend’ als het gemiddeld jaarmaximum gelijk of hoger is dan 0,1% (1 ‰) van de NW-Europese trekpopulatie van de soort.
Omdat vogelpopulaties veranderen is het belangrijk om de populaties van alle (mogelijk) betrokken soorten jaarlijks vast te leggen. Vanaf 2000 heeft de Wielenwerkgroep zich tot taak gesteld om samen met It Fryske Gea te organiseren.

Jaarmaxima ganzen

foto Freek Nijland

Brandgans

1% trekpopulatie: 10.000 vogels

Kolgans

1% trekpopulatie: 10.000 vogels

Grauwe gans

1‰ trekpopulatie: 1.040 vogels

Jaarmaxima steltlopers

foto Astrid Kant

Goudplevier

1‰ trekpopulatie: 710 vogels

Grutto

1% trekpopulatie: 1.100 vogels

Kievit

1‰ trekpopulatie: 7.200 vogels

Kemphaan

1‰ trekpopulatie: 1220 vogels

Scholekster

1‰ trekpopulatie: 900 vogels

Regenwulp

1‰ trekpopulatie: 250 vogels

Jaarmaxima eenden

foto Jappie Seinstra

Krakeend

1‰ trekpopulatie: 600 vogels

Kuifeend

1‰ trekpopulatie: 890 vogels

Pijlstaart

1‰ trekpopulatie: 600 vogels

Slobeend

1% trekpopulatie: 550 vogels

Smient

1% trekpopulatie: 14.000 vogels

Wilde eend

1‰ trekpopulatie: 4.500 vogels

Wintertaling

1‰ trekpopulatie: 500 vogels

x

 

Natura 2000 in de Groote Wielen

De natuur in de Groote Wielen is van bijzondere kwaliteit. Daarom is het onderdeel van het Europese Natura 2000-netwerk, waarmee natuurgebieden in heel Europa beschermd en versterkt worden. De provincie Fryslân geeft vorm aan de bescherming. De maatregelen die we nemen voor het Groote Wielengebied staan beschreven in het Natura 2000-beheerplan voor de Groote Wielen.

Europese topnatuur
Van oorsprong is de Groote Wielen een laagveengebied. In de loop der tijd kregen wind en water vat op het gebied. Hierdoor ontstonden veenplassen in de lager gelegen delen: de wielen. Deze wielen en de vochtige gronden die daaromheen liggen, vormen een goed leefgebied voor bijzondere planten en dieren. Er zijn weidevogels als watersnip, grutto, tureluur en kievit te vinden; in de winter rusten er ganzen en eenden en in het voorjaar pleisteren er duizenden trekvogels op de ondergelopen graslanden. Het is een prachtig leefgebied voor de zeldzame noordse woelmuis, de meervleermuis en de bittervoorn. Ook liggen er dotterbloem-, pioniers- en waterplantvegetaties van bijzondere kwaliteit in het gebied.

Kernopgaven in de Groote Wielen
In het Natura 2000-beheerplan staat drie kernopgaven voor de Groote Wielen beschreven:

  • Voldoende geschikt leefgebied creëren voor broedvogels als kemphaan en porseleinhoen om tot succesvolle broedresultaten te komen.
  • Niet-broedvogels zoals de smient, brandgans en kolgans in de winterperiode de ruimte geven om te rusten, ruien, slapen en voedsel te zoeken.
  • Voedsel- en slaapgebied voor de noordse woelmuis, de meervleermuis en de bittervoorn creëren en beschermen. Voor de meervleermuis gaat het alleen om voedselgebied, omdat de slaapplaatsen buiten de Groote Wielen liggen

Maatregelen om de natuur te beschermen en te versterken
Om deze doelen te halen zijn er maatregelen nodig. Per soort verschilt het in welke mate en welk type maatregelen nodig zijn. Hieronder een aantal voorbeelden:

  • Verhoging waterpeil graslandpolders Om verdroging in weidevogelgrasland tegen te gaan is het nodig de waterpeilen zo nu en dan te kunnen verhogen, zodat er altijd een vochtige plek is waar de vogels voedsel kunnen vinden.
  • Flexibele waterpeilen moerasgebieden Het instellen van flexibele waterpeilen in de moerasgebieden en het af en toe onder laten lopen van graslanden zorgt voor geschikt leefgebied voor moerasvogels als het porseleinhoen.
  • Toezicht op verstoring Recreatie en natuur kunnen goed samengaan als er rekening wordt gehouden met de kwetsbare gebieden en perioden. Om de rust voor overwinterende ganzen en eenden en broedende weidevogels en porseleinhoenders te bewaren, worden het aantal voer- en vaartuigen, vogelsoorten en de mate van verstoring goed in de gaten gehouden.

Meer informatie over de doelen en maatregelen in de Groote Wielen zijn te vinden in http://www.fryslan.frl/natura2000

Vogels

foto Jappie Seinstra
Vogels
Generic filters
Exact matches only
Search in title
Search in content
Search in excerpt
Filter by Categorieën
Vogels

Op de website vind je alle algemene vogelsoorten die in het Groote-Wielengebied gezien en genoteerd zijn vanaf 1971 tot 2017. Ze zijn gepresenteerd in alfabetische volgorde. Later volgen de schaarse soorten.

Freek Nijland, Wielenwerkgroep

aalscholver
baardmannetje
bergeend
blauwborst
blauwe kiekendief
blauwe reiger
boerenzwaluw
bokje
bontbekplevier
bonte kraai
bonte strandloper
boomkruiper
bosrietzanger
bosruiter
braamsluiper
brandgans
brilduiker
bruine kiekendief
buizerd
ekster
fazant
fitis

fuut
gele kwikstaart
gierzwaluw
goudplevier
grasmus
graspieper
grauwe gans
groenpootruiter
grote bonte specht
grote canadese gans
grote lijster
grote mantelmeeuw
grote zaagbek
grote zilverreiger
grutto
havik
heggenmus
holenduif
houtduif
huismus
huiszwaluw

kauw
keep
kemphaan
kievit
kleine mantelmeeuw
kleine rietgans
kleine zwaan
kluut
kneu
knobbelzwaan
koekoek
kokmeeuw
kolgans
koolmees
koperwiek
krakeend
kramsvogel
kuifeend
kwartel
lepelaar
matkop

meerkoet
merel
nijlgans

nonnetje
oeverloper
oeverzwaluw
ooievaar
paapje
pijlstaart
pimpelmees
putter
regenwulp
rietgors
rietzanger
ringmus
roek
roerdomp
roodborst
scholekster
sijs
slechtvalk

slobeend
smient
snor
sperwer
spotvogel
spreeuw
sprinkhaanrietzanger
staartmees
stormmeeuw
tafeleend
tapuit
tjitftjaf
torenvalk
tuinfluiter
veldleeuwerik
vink
visdief
vlaamse gaai
waterhoen
waterpieper
waterral

watersnip
wilde eend
wilde zwaan
winterkoning
wintertaling
witgatje
witte kwikstaart
wulp
zanglijster
zilvermeeuw
zomertaling
zwarte kraai
zwarte ruiter
zwartkop

Groote Wielen

 

 

 

Gebiedsbeschrijving
Het Groote Wielengebied ligt op de overgang van klei naar veen en zand tussen Leeuwarden en Gytsjerk en bestaat uit ruim 500 hectare land en 110 hectare open water. Het gebied is kerngebied in de EHS, sinds 2000 speciale beschermingszone onder de Europese Vogelrichtlijn, sinds 2004 ook onder de Habitatrichtlijn en in december 2010 definitief aangewezen als Natura-2000 gebied. Het land is voor het overgrote deel natuurgebied. Het oppervlaktewater bestaat grotendeels uit kleinschalige meren
(Groote Wielen, Houtwielen, Sierdswiel en Kolken) en enkele meer of minder brede vaarten (Wielhals, Ryptsjerksterfeart en Rijd). Door de grillige vorm van de wateren is de oeverlengte in het onderzoeksgebied (ruim 20 km) zeer groot.
Ten westen van de Wielen liggen de vochtige graslanden van de Binnemiede en Weeshuispolder en de Buisman eendenkooi. In de Weeshuispolder bevindt zich het zomerpoldertje Leechfean, een vroegere onderbemaling. Oostelijk in de Binnemiede ligt de Kondyken-poel en een ingepolderde inham van de Wielen: de Langlânspoel.
Ten oosten van de Wielen bevindt zich de Ryptsjerksterpolder, bestaande uit zomerpolder- en winterpoldergraslanden, moerassen en een eendenkooi (Kobbekooi). In het zuidelijk deel van de Ryptsjerksterpolder bevinden zich verschillende moerassen: Kondyken, Gelte Herne, Regente- en Tsjerkepetten, Koekoekspetten en Wielsicht. Noordwestelijk en noordelijk liggen de zomerpolders De Warren en het zomerpoldercomplex voor de Kobbekooi. Meer oostelijk ligt de Ryptsjerkster-winterpolder. Deze omvat een hoger gelegen zandopduiking. In het zuidelijk deel liggen onder meer de zomerpolder Koekoekslân, de polder ‘Op Toutenburg’ en het moerasgebied Wielsicht.
Het gehele gebied, inclusief het water, wordt sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw beheerd door It Fryske Gea (zie kaartje).


Het Groote Wielengebied heeft een internationale beschermingsstatus als Natura 2000 gebied en valt onder de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Het wordt sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw beheerd door 

#Anker…

 

 

 

Ontstaan en ontwikkeling

De ijstijden
Het Saalien: De basis voor het huidige Friese landschap is gelegd in de voorlaatste ijstijd, het Saalien, tussen 370.000 en 130.000 jaar geleden. Tijdens het grootste deel van die ijstijd lag Fryslân onder het landijs. De oorsprong van veel landijs lag in Scandinavië en daarvandaan transporteerden de gletsjers klei, zand en stenen naar Fryslân. Een mengsel van deze materialen bevindt zich nu als zogenaamd keileem in de bodem.
Het Weichselien: In de laatste ijstijd, het Weichselien, tussen 115.000 en 10.000 jaar geleden, bereikte het landijs zelf Fryslân niet meer. Wel heerste er tot ongeveer 10.000 jaar geleden een arctisch klimaat en zag de provincie er als een grote, glooiende toendra uit. Sterke winden zorgden voor enorme zandverstuivingen; een deel van dat zand kwam vermoedelijk uit het droge Noordzeebekken. Na verloop van tijd was heel het land onder een dikke laag dekzand verdwenen.
Het einde van het Weichselien luidde tevens het einde van het Pleistoceen in en het begin van het Holoceen, de geologische tijdsperiode waarin we nu leven.

Het oprukkende veen
Aanvankelijk was de Noordzee nog land, maar aan het eind van het Weichselien veroorzaakte het afsmeltende ijs van de gletsjers een snelle stijging van de zeespiegel. De kustlijn schoof op richting Fryslân. Landinwaarts waar het water moeilijk weg kon, begonnen veenmoerassen de keileem en het dekzand te bedekken. Het veengebied breidde zich in de loop van de volgende duizenden jaren geleidelijk verder uit en bedekte uiteindelijk vrijwel het gehele zandgebied van Fryslân.

Strandwallen, kwelders en wadden
Het veen aan de kust werd door inbraken van de verder stijgende zee soms weer weggeslagen en/of bedekt met sediment. Riviermondingen werden door de getijdestromen uitgeschuurd tot brede inhammen of estuaria. Op deze wijze ontstonden de Marneboezem, de Middelzee, de Zuiderzee, de Lauwerszee en de Fivelboezem. Het door de zee gevormde landschap met getijdegeulen, zandplaten, slik, kwelders, kwelderwallen, kweldervlaktes, prielen, kreken en oeverwallen won terrein ten koste van het veengebied. Dit kustgebied bleef tot de 6e eeuw v. Chr. min of meer onbewoond.
Al lange tijd lag er een wadden- en zeekleilandschap tussen de strandwallen en de hogere venen in het achterland. Dit was met de stijgende zeespiegel steeds hoger komen te liggen tot het niveau dat het voor boeren interessant werd. De hogere kwelderdelen boden met hun vruchtbare, goed ontwaterde, lichte en kalkrijke bodems voor veetelers goede mogelijkheden. Sommige kwelders waren mogelijk al generaties lang door boeren uit de zandgebieden als zomerweiden in gebruik geweest, voor zij zo rond 600 v. Chr. permanent bewoond raakten.

Ontginning van het veen
Vanaf de tiende eeuw kwam geleidelijk aan een einde aan de terpentijd. In de loop van de 10e eeuw maakten dijken het verder bouwen aan gezamenlijke terpen min of meer overbodig. De uitbreiding van de bevolking van de kwelders in combinatie met de verdere zeespiegelrijzing zijn waarschijnlijk de directe redenen geweest voor de grootschalige ontginning van het binnenland. Hoe dan ook: vast staat dat sinds de late 9e en vroege 10e eeuw enorme oppervlakten aan het landbouwareaal werden toegevoegd. Om veengrond te kunnen benutten voor akkerbouw en veeteelt is het nodig sloten te graven opdat de bovenste veenlagen droger worden. De meest efficiënte ontwatering wordt verkregen door de sloten haaks op de hoogtelijnen te graven, dus van laag naar hoog, en deze aan te laten sluiten op het natuurlijke afwateringssysteem. De ontginningssloten werden relatief dicht bij elkaar aangelegd, waarmee smalle percelen ontstonden: de karakteristieke strokenverkaveling.

Schotanus-kaart 1718 Wielengebied
drassige graslanden in de Weeshuispolder

I am text block. Click edit button to change this text. Lorem ipsum dolor sit amet, consectetur adipiscing elit. Ut elit tellus, luctus nec ullamcorper mattis, pulvinar dapibus leo.

Ontstaan Groote Wielen
Voor het ontstaan van de Groote Wielen geldt min of meer het hierboven geschetste algemene beeld. De bewoners van de terpen aan de oostkant van de Middelzee begonnen ergens aan het eind van de 9e eeuw het veen oostwaarts te ontginnen door het graven van afwateringskanaaltjes (zwetsloten). Men ging daarop vervolgens boekweit en andere gewassen telen. De ontwatering van het veen, de teelt van gewassen en de blootstelling van het hoogveen aan de lucht leidde tot een snelle inklinking van het veen, waarvan het maaiveld daalde. De oorspronkelijke veenkoepel van het Wielengebied veranderde in een veenkom. In het westen werd vanuit de Middelzee in de 10e eeuw een dun kleidek afgezet.
Het Wielengebied is een typische overgangszone van de kleistreken in het noordwesten van Fryslân naar de zandgebieden van de Noordelijke Friese Wouden.

Verveningen
Ongeveer vanaf het jaar 1200 is in het gebied van de Groote Wielen en het oostelijk daarvan gelegen Bûtenfjild veel hoogveen afgegraven voor turf door particulieren, maar meer nog door kloosters. In de buurt van de Ryptsjerksterfeart heeft tot in de 20e eeuw nog laagveenvervening plaatsgevonden. Dat heeft geresulteerd in toponiemen als Regentepetten en Tsjerkepetten.

Recentere ontwikkelingen
Eind jaren zestig – begin jaren zeventig werd het Groene Ster Plan voor de Groote en Kleine Wielen ontwikkeld. Er waren plannen voor de aanleg van allerlei recreatieve voorzieningen. Deze plannen zouden de landschappelijke en cultuurhistorische identiteit van het Wielengebied onmiskenbaar hebben veranderd, en een grootschalige aantasting van het landschap hebben betekend. Vanwege het feit dat de verwachte bevolkingsgroei van de Leeuwarder bevolking tegenviel en hiermee de behoefte aan een dusdanig groot recreatiegebied was afgenomen, zijn deze plannen voor de Groote Wielen uiteindelijk echter niet doorgegaan. Vervolgens heeft de gemeente Leeuwarden het gebied ten oosten van het merencomplex in 1982 voor een symbolisch bedrag in erfpacht gegeven aan It Fryske Gea voor een periode van 48 jaar (tot 2030). Ten zuiden van de Groningerstraatweg zijn daarentegen de Kleine Wielen uiteindelijk wel omgevormd tot recreatiegebied.

Huidige situatie
Het door It Fryske Gea beheerde deel van het totale gebied is een natuurgebied van grote betekenis. Dat blijkt allereerst uit het feit dat het in 2010 is aangewezen als Natura 2000-gebied. De belangrijkste doelstelling van het gebied is het onderdak bieden aan wintervogels, broedvogels en doortrekkers. Maar ook voor de plantenwereld en enkele speciale diersoorten, zoals de Noordse woelmuis en de Meervleermuis, is het van groot belang. Verder blijkt de bijzondere betekenis voor de natuur uit het feit dat het gebied onderdeel uitmaakt van de zogenaamde Natte as van het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Het noordoostelijke deel van deze Natte as loopt van de Groote Wielen helemaal door naar het Lauwersmeer.

 

kaart

 

 

Wielenwerkgroep

Natuurliefhebbers uit de omgeving van het Groote Wielengebied hebben zich verenigd in de Wielenwerkgroep om bij te dragen aan de bescherming van de natuurgebieden rond de Groote Wielen. De Wielenwerkgroep bestaat vanaf 1978 en heeft zich door acties en natuuronderzoek en -informatie ingezet voor het behoud en ontwikkeling van de natuurwaarden.