Gebiedsbeschrijving
Het Groote Wielengebied ligt op de overgang van klei naar veen en zand tussen Leeuwarden en Gytsjerk en bestaat uit ruim 500 hectare land en 110 hectare open water. Het gebied is kerngebied in de EHS, sinds 2000 speciale beschermingszone onder de Europese Vogelrichtlijn, sinds 2004 ook onder de Habitatrichtlijn en in december 2010 definitief aangewezen als Natura-2000 gebied. Het land is voor het overgrote deel natuurgebied. Het oppervlaktewater bestaat grotendeels uit kleinschalige meren
(Groote Wielen, Houtwielen, Sierdswiel en Kolken) en enkele meer of minder brede vaarten (Wielhals, Ryptsjerksterfeart en Rijd). Door de grillige vorm van de wateren is de oeverlengte in het onderzoeksgebied (ruim 20 km) zeer groot.
Ten westen van de Wielen liggen de vochtige graslanden van de Binnemiede en Weeshuispolder en de Buisman eendenkooi. In de Weeshuispolder bevindt zich het zomerpoldertje Leechfean, een vroegere onderbemaling. Oostelijk in de Binnemiede ligt de Kondyken-poel en een ingepolderde inham van de Wielen: de Langlânspoel.
Ten oosten van de Wielen bevindt zich de Ryptsjerksterpolder, bestaande uit zomerpolder- en winterpoldergraslanden, moerassen en een eendenkooi (Kobbekooi). In het zuidelijk deel van de Ryptsjerksterpolder bevinden zich verschillende moerassen: Kondyken, Gelte Herne, Regente- en Tsjerkepetten, Koekoekspetten en Wielsicht. Noordwestelijk en noordelijk liggen de zomerpolders De Warren en het zomerpoldercomplex voor de Kobbekooi. Meer oostelijk ligt de Ryptsjerkster-winterpolder. Deze omvat een hoger gelegen zandopduiking. In het zuidelijk deel liggen onder meer de zomerpolder Koekoekslân, de polder ‘Op Toutenburg’ en het moerasgebied Wielsicht.
Het gehele gebied, inclusief het water, wordt sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw beheerd door It Fryske Gea (zie kaartje).


Het Groote Wielengebied heeft een internationale beschermingsstatus als Natura 2000 gebied en valt onder de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Het wordt sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw beheerd door 

#Anker…

 

 

 

Ontstaan en ontwikkeling

De ijstijden
Het Saalien: De basis voor het huidige Friese landschap is gelegd in de voorlaatste ijstijd, het Saalien, tussen 370.000 en 130.000 jaar geleden. Tijdens het grootste deel van die ijstijd lag Fryslân onder het landijs. De oorsprong van veel landijs lag in Scandinavië en daarvandaan transporteerden de gletsjers klei, zand en stenen naar Fryslân. Een mengsel van deze materialen bevindt zich nu als zogenaamd keileem in de bodem.
Het Weichselien: In de laatste ijstijd, het Weichselien, tussen 115.000 en 10.000 jaar geleden, bereikte het landijs zelf Fryslân niet meer. Wel heerste er tot ongeveer 10.000 jaar geleden een arctisch klimaat en zag de provincie er als een grote, glooiende toendra uit. Sterke winden zorgden voor enorme zandverstuivingen; een deel van dat zand kwam vermoedelijk uit het droge Noordzeebekken. Na verloop van tijd was heel het land onder een dikke laag dekzand verdwenen.
Het einde van het Weichselien luidde tevens het einde van het Pleistoceen in en het begin van het Holoceen, de geologische tijdsperiode waarin we nu leven.

Het oprukkende veen
Aanvankelijk was de Noordzee nog land, maar aan het eind van het Weichselien veroorzaakte het afsmeltende ijs van de gletsjers een snelle stijging van de zeespiegel. De kustlijn schoof op richting Fryslân. Landinwaarts waar het water moeilijk weg kon, begonnen veenmoerassen de keileem en het dekzand te bedekken. Het veengebied breidde zich in de loop van de volgende duizenden jaren geleidelijk verder uit en bedekte uiteindelijk vrijwel het gehele zandgebied van Fryslân.

Strandwallen, kwelders en wadden
Het veen aan de kust werd door inbraken van de verder stijgende zee soms weer weggeslagen en/of bedekt met sediment. Riviermondingen werden door de getijdestromen uitgeschuurd tot brede inhammen of estuaria. Op deze wijze ontstonden de Marneboezem, de Middelzee, de Zuiderzee, de Lauwerszee en de Fivelboezem. Het door de zee gevormde landschap met getijdegeulen, zandplaten, slik, kwelders, kwelderwallen, kweldervlaktes, prielen, kreken en oeverwallen won terrein ten koste van het veengebied. Dit kustgebied bleef tot de 6e eeuw v. Chr. min of meer onbewoond.
Al lange tijd lag er een wadden- en zeekleilandschap tussen de strandwallen en de hogere venen in het achterland. Dit was met de stijgende zeespiegel steeds hoger komen te liggen tot het niveau dat het voor boeren interessant werd. De hogere kwelderdelen boden met hun vruchtbare, goed ontwaterde, lichte en kalkrijke bodems voor veetelers goede mogelijkheden. Sommige kwelders waren mogelijk al generaties lang door boeren uit de zandgebieden als zomerweiden in gebruik geweest, voor zij zo rond 600 v. Chr. permanent bewoond raakten.

Ontginning van het veen
Vanaf de tiende eeuw kwam geleidelijk aan een einde aan de terpentijd. In de loop van de 10e eeuw maakten dijken het verder bouwen aan gezamenlijke terpen min of meer overbodig. De uitbreiding van de bevolking van de kwelders in combinatie met de verdere zeespiegelrijzing zijn waarschijnlijk de directe redenen geweest voor de grootschalige ontginning van het binnenland. Hoe dan ook: vast staat dat sinds de late 9e en vroege 10e eeuw enorme oppervlakten aan het landbouwareaal werden toegevoegd. Om veengrond te kunnen benutten voor akkerbouw en veeteelt is het nodig sloten te graven opdat de bovenste veenlagen droger worden. De meest efficiënte ontwatering wordt verkregen door de sloten haaks op de hoogtelijnen te graven, dus van laag naar hoog, en deze aan te laten sluiten op het natuurlijke afwateringssysteem. De ontginningssloten werden relatief dicht bij elkaar aangelegd, waarmee smalle percelen ontstonden: de karakteristieke strokenverkaveling.

Schotanus-kaart 1718 Wielengebied
drassige graslanden in de Weeshuispolder

I am text block. Click edit button to change this text. Lorem ipsum dolor sit amet, consectetur adipiscing elit. Ut elit tellus, luctus nec ullamcorper mattis, pulvinar dapibus leo.

Ontstaan Groote Wielen
Voor het ontstaan van de Groote Wielen geldt min of meer het hierboven geschetste algemene beeld. De bewoners van de terpen aan de oostkant van de Middelzee begonnen ergens aan het eind van de 9e eeuw het veen oostwaarts te ontginnen door het graven van afwateringskanaaltjes (zwetsloten). Men ging daarop vervolgens boekweit en andere gewassen telen. De ontwatering van het veen, de teelt van gewassen en de blootstelling van het hoogveen aan de lucht leidde tot een snelle inklinking van het veen, waarvan het maaiveld daalde. De oorspronkelijke veenkoepel van het Wielengebied veranderde in een veenkom. In het westen werd vanuit de Middelzee in de 10e eeuw een dun kleidek afgezet.
Het Wielengebied is een typische overgangszone van de kleistreken in het noordwesten van Fryslân naar de zandgebieden van de Noordelijke Friese Wouden.

Verveningen
Ongeveer vanaf het jaar 1200 is in het gebied van de Groote Wielen en het oostelijk daarvan gelegen Bûtenfjild veel hoogveen afgegraven voor turf door particulieren, maar meer nog door kloosters. In de buurt van de Ryptsjerksterfeart heeft tot in de 20e eeuw nog laagveenvervening plaatsgevonden. Dat heeft geresulteerd in toponiemen als Regentepetten en Tsjerkepetten.

Recentere ontwikkelingen
Eind jaren zestig – begin jaren zeventig werd het Groene Ster Plan voor de Groote en Kleine Wielen ontwikkeld. Er waren plannen voor de aanleg van allerlei recreatieve voorzieningen. Deze plannen zouden de landschappelijke en cultuurhistorische identiteit van het Wielengebied onmiskenbaar hebben veranderd, en een grootschalige aantasting van het landschap hebben betekend. Vanwege het feit dat de verwachte bevolkingsgroei van de Leeuwarder bevolking tegenviel en hiermee de behoefte aan een dusdanig groot recreatiegebied was afgenomen, zijn deze plannen voor de Groote Wielen uiteindelijk echter niet doorgegaan. Vervolgens heeft de gemeente Leeuwarden het gebied ten oosten van het merencomplex in 1982 voor een symbolisch bedrag in erfpacht gegeven aan It Fryske Gea voor een periode van 48 jaar (tot 2030). Ten zuiden van de Groningerstraatweg zijn daarentegen de Kleine Wielen uiteindelijk wel omgevormd tot recreatiegebied.

Huidige situatie
Het door It Fryske Gea beheerde deel van het totale gebied is een natuurgebied van grote betekenis. Dat blijkt allereerst uit het feit dat het in 2010 is aangewezen als Natura 2000-gebied. De belangrijkste doelstelling van het gebied is het onderdak bieden aan wintervogels, broedvogels en doortrekkers. Maar ook voor de plantenwereld en enkele speciale diersoorten, zoals de Noordse woelmuis en de Meervleermuis, is het van groot belang. Verder blijkt de bijzondere betekenis voor de natuur uit het feit dat het gebied onderdeel uitmaakt van de zogenaamde Natte as van het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Het noordoostelijke deel van deze Natte as loopt van de Groote Wielen helemaal door naar het Lauwersmeer.

 

kaart

 

 

Wielenwerkgroep

Natuurliefhebbers uit de omgeving van het Groote Wielengebied hebben zich verenigd in de Wielenwerkgroep om bij te dragen aan de bescherming van de natuurgebieden rond de Groote Wielen. De Wielenwerkgroep bestaat vanaf 1978 en heeft zich door acties en natuuronderzoek en -informatie ingezet voor het behoud en ontwikkeling van de natuurwaarden.